aanmerken

• aenmerken (obsolete)

From Middle Dutch aenmerken, aenmercken. Equivalent to aan +‎ merken.

• IPA^(key): /ˈaːnˌmɛr.kə(n)/

• Audio

  (file)

• Hyphenation: aan‧mer‧ken

aanmerken

1. (transitive) to comment, to remark (usually suggesting criticism)

   Synonym: opmerken

2. (transitive) to label, to denote [+ als (as)] (to categorise by naming)

   De raadsman merkte de uitspraken aan als infame laster.

   The attorney qualified the utterances as scandalous libel.

3. (transitive, dated) to note, to take notice
   • 1784, Elizabeth Wolff & Agatha Pieters Deken, Historie van den heer Willem Leevend, vol. 1, Isaac van Cleef (publ.), page 171.

     Gy hebt de bekwaamheid om onüitspreeklyk lief en beminlyk te zyn; zo zelf, dat men niet eens aanmerkt, dat gy niet mooi zyt.

   Synonyms: merken, opmerken

• aanmerkelijk
• aanmerking
• onaangemerkt

• Negerhollands: merk aan

From aan- +‎ merken.

• IPA^(key): /ˌaːnˈmɛr.kə(n)/
• Hyphenation: aan‧mer‧ken

aanmerken

1. (transitive, dated) to note, to take notice, to consider

   En wat zijt gij bezorgd voor de kleding? Aanmerkt de leliën des velds, hoe zij wassen; zij arbeiden niet, en spinnen niet, (Mattheüs 6:28)

   And why take ye thought for raiment? Consider the lilies of the field, how they grow. They toil not, neither do they spin, (Matthew 6:28)

   Synonyms: merken, opmerken