rechtvaardig

Dutch

Pronunciation
  • IPA(key): /ˌrɛxtˈfaːr.dəx/
  • Audio(file)
  • Hyphenation: recht‧vaar‧dig

Etymology 1

From Middle Dutch rechtverdich.

Adjective

rechtvaardig (comparative rechtvaardiger, superlative rechtvaardigst)

  1. fair, just
    De doctrine van de rechtvaardige oorlog — The doctrine of justified war
Inflection
Inflection of rechtvaardig
uninflected rechtvaardig
inflected rechtvaardige
comparative rechtvaardiger
positive comparative superlative
predicative/adverbial rechtvaardigrechtvaardigerhet rechtvaardigst
het rechtvaardigste
indefinite m./f. sing. rechtvaardigerechtvaardigererechtvaardigste
n. sing. rechtvaardigrechtvaardigerrechtvaardigste
plural rechtvaardigerechtvaardigererechtvaardigste
definite rechtvaardigerechtvaardigererechtvaardigste
partitive rechtvaardigsrechtvaardigers—
Derived terms
Descendants
  • Afrikaans: regverdig

Etymology 2

See the etymology of the main entry.

Verb

rechtvaardig

  1. first-person singular present indicative of rechtvaardigen
  2. imperative of rechtvaardigen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.