roekeloos

Dutch

From the now obsolete Dutch verb roeken (“to care, to worry (about)”).

roekeloos (comparative roekelozer, superlative meest roekeloos or roekeloost)

Inflection of roekeloos
uninflected	roekeloos
inflected	roekeloze
comparative	roekelozer
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		roekeloos	roekelozer	het roekeloost het roekelooste
indefinite	m./f. sing.	roekeloze	roekelozere	roekelooste
	n. sing.	roekeloos	roekelozer	roekelooste
	plural	roekeloze	roekelozere	roekelooste
definite		roekeloze	roekelozere	roekelooste
partitive		roekeloos	roekelozers	—

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.